Meneer Maes is eigenaar van een tiental appartementen. Hij beheert dit patrimonium als een goed huisvader. Bij zijn makelaar heeft hij een rechtsbijstandsverzekering Safety All In Life Plus afgesloten. Voor die bescherming betaalt hij een jaarlijkse premie van 350 euro. Hij krijgt van de FOD Financiën een brief waaruit blijkt dat hij wordt gezien als een professional in de vastgoedsector, aangezien hij een tiental appartementen bezit. De belastingadministratie wenst dat zijn statuut van particulier wordt veranderd in professioneel. Dat betekent dat meneer Maes belastingen zou moeten betalen op de ontvangen huurgelden en dat met terugwerkende kracht tot drie jaar geleden.

Na ontvangst en analyse van de aangifte beslist Arces om ermee akkoord te gaan dat de klant een advocaat, gespecialiseerd in de materie, raadpleegt. Aangezien de klant geen advocaat kent, vertrouwen wij het dossier toe aan een advocaat-fiscalist met wie Arces meestal samenwerkt. Arces stelt daarop een advocaat aan, die contact opneemt met de FOD Financiën en die in het gelijk wordt gesteld op basis van de onderstaande bewijsvoering: “Meneer Maes is eigenaar van verschillende gebouwen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en verhuurt ze in hoofdzaak aan particulieren die er hun hoofdverblijfplaats hebben. De belastingadministratie oordeelt dat de inkomsten van de verhuur van de gebouwen een professioneel karakter hebben, en wil om die reden de huurinkomsten als “beroepsinkomsten” belasten. Het belastbaar inkomen voor personenbelasting bestaat uit alle netto-inkomsten verminderd met “aftrekbare uitgaven”. Die inkomsten kunnen in vier categorieën worden onderverdeeld:

  1. onroerende inkomsten,
  2. roerende inkomsten,
  3. diverse inkomsten,
  4. en beroepsinkomsten.

Bij de onroerende inkomsten heeft de wetgever met name de inkomsten uit de verhuur van onroerende goederen opgenomen (art. 7 §1,2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992).

Er bestaat echter een uitzondering: de inkomsten van onroerende goederen worden beschouwd als beroepsinkomsten als de onroerende goederen in kwestie “bestemd zijn voor de uitoefening van de beroepsactiviteit” van de begunstigde van de genoemde inkomsten (art. 37 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992). De manier waarop de (onroerende of beroeps-) inkomsten juridisch worden omschreven, is dus uitermate belangrijk. De belastingheffing voor onroerende inkomsten heeft immers het voordeel dat over het algemeen alleen rekening wordt gehouden met het (relatief lage) kadastrale inkomen en niet met de daadwerkelijk geïnde huurgelden. Beroepsinkomsten daarentegen zijn onderworpen aan de progressiviteit van de belastingen.

Om te bepalen of het om beroeps- dan wel om onroerende inkomsten gaat, moet worden gecontroleerd of het onroerende goed in kwestie al dan niet bestemd is voor de beroepsactiviteit van de begunstigde van de huurgelden. Het gaat hier om een feitelijke overweging.

In een recent vonnis van 12 februari 2014 oordeelde de Rechtbank van Eerste Aanleg van Namen over een geval dat zeer sterk op dat van meneer Maes gelijkt. Het geschil had betrekking op een patrimonium van 16 gebouwen, dat de belastingplichtigen in een periode van veertig jaar hadden samengesteld. Er werd gepreciseerd dat het voornoemde vastgoedpatrimonium werd samengesteld dankzij persoonlijke spaargelden van beroepsinkomsten en geleidelijk aan ook door de inkomsten die door de gebouwen zelf werden gegenereerd. De Rechtbank oordeelde dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen “economische activiteit” en “beroepsactiviteit”. De economische activiteit wordt maar een beroepsactiviteit als ze buiten de privésfeer valt van degene die de activiteit beoefent. Voor dit geval oordeelde de Rechtbank dat “noch de omvang van de goederen die het patrimonium van de eisers uitmaken, noch de grootte van de middelen die werden aangewend om ze te verwerven en te valoriseren, van dien aard zijn dat herkwalificering (tot beroepsinkomsten) door de administratie gerechtvaardigd is. Volgens de advocaat was de Rechtbank terecht de mening toegedaan dat het feit dat iemand beroepshalve geen enkele economische activiteit uitoefent en leeft van de rentes die een “eerlijk verworven” vastgoedpatrimonium hem oplevert, niet volstaat om de herkwalificering van de huurgelden tot beroepsinkomsten te rechtvaardigen in de zin van artikel 37 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen van 1992.

Dankzij de tussenkomst van de door Arces aangewezen advocaat, werd de verzekerde, meneer Maes, door de FOD Financiën in het gelijk gesteld. Voor kosten en honoraria hebben we aan de advocaat 641,30 euro gestort.

 


 

RB SAfety All In Life Plus
Kost 350 euro
Voordeel voor verzekerde
Winst tegen de FOD Financiën
 
Welke zijn uitgaven van Arces ?
Kosten advocaat 641,30 euro
Interne beheerskosten 300 euro
Totaal  941,30 euro